Blog

Het offer | Kort verhaal

Kort verhaal| Het offer
BurningSageInHomeRitual-850x400-3Ik schat dat hij twee jaar was toen ik hem vond. De wind vertelde mij dat zijn vader was gestorven en zijn moeder niet voor hem kon zorgen. Voor een beter leven offerde ze hem aan De Goden.  Aan het woud. Voor een weduwe met een kind is het leven zwaarder dan voor een vrouw alleen. Ze deed het om haar overlevingskansen te vergoten. Ik veroordeel haar niet. Ze speelde slechts haar rol in het weefsel van het lot.
Dat hij ook met mijn lot verbonden was wilde ik op dat moment niet zien. Hoe kon ik? Zijn kinderogen smeekte om in bescherming genomen te worden. Alleen zou hij het niet overleven. Ik nam hem aan alsof hij mijn zoon was. Nooit heb ik gelogen over waar ik hem vond, nooit heb ik slecht gesproken over zijn ouders. Ik gaf hem liefde en leerde hem alles wat ik wist. Al snel kwam ik erachter dat hij geen aanleg had voor het werken met de ongeziene wereld, voor het ontvangen van de Geest. Voor het praten met de elementen, de dieren en de natuur. Jaren van oefening gingen voorbij voordat ik toegaf dat het geen zin had. De jongen had een ander pad. Zijn ziel te diep in de materie, het lichaam. Als een dier volgde hij zijn impulsen. Wat ik ook probeerde, het had geen zin. Het was goed. Alle mensen zijn verschillende uitdrukkingen van het Al. Ik kon makkelijk zien, verleden, heden en toekomst, doch de mijne bleef sinds ik de jongen had aangenomen in nevelen gehuld. Ik weet dat het van betekenis is, ik weet dat het belangrijk is. Maar mijn liefde voor hem is zo groot dat ik het negeer en mij meer zorgen maak over zijn leven in deze wereld dan ik doe over de mijne. 
 
Wat voor toekomst wachtte hem? We leefden alleen, diep verscholen in het dichte woud en we zagen nauwelijks anderen mensen. Af en toe wist iemand zijn weg te vinden naar mijn huis. Ze kwamen dan voor hulp bij ziekte, of het afbreken van een zwangerschap. Of ze verzochten de zegen en hulp van de Goden. Sinds de jongen bij mij woonde is de aanloop bijna nihil. Ik heb het woud verzocht alleen hen mij te laten vinden die het echt nodig hebben en niet zij die het denken nodig te hebben. Daarin zit een groot  verschil. Het was veiliger voor mij zo. De wereld is aan het veranderen en mijn soort is schaars. Steeds meer mensen beginnen het te vrezen en raken verwijderd van het pad van het de Ouden. We leefden dus erg geïsoleerd. De aarde gaf ons alles wat we nodig hadden, de ongeziene wereld was mijn thuis. Maar de jongen vond er geen troost, liefde of inspiratie in. Hij was zich er niet eens van bewust dat die andere werelden bestaan. Zijn realiteit is zo afwijkend van de mijne.
 
Omdat ik mij zorgen maakte over zijn toekomst en mijn visioenen niets lieten zien, nam ik contact op met mijn enige vriend in de stad, de Smid. Ik vroeg Raaf om een bericht van mij naar hem te brengen met het verzoek de jongen op te nemen als leerling. Ik schat dat hij toen rond de 9 jaar was.  Niet lang daarna verscheen de Smid aan mijn deur. Hij had mij ooit de liefde verklaard en ik hield ook op die manier van hem. Maar de aardse liefde is niet voor mij bedoeld in dit leven, het zou mij afleiden van mijn hoger werk. Daarbij is het mij verboden om nageslacht te ontvangen van een mens man. Het zou het Bloed van de Goden in mij alleen maar verder verdunnen. Nadat hij de afwijzing had verwerkt begreep hij dit ook. Vanaf dat moment werd hij mijn liefste en enige menselijke vriend. Ik vond het fijn hem weer te zien. Het was jaren geleden sinds de laatste keer. Zijn bezoek had toen ook met de jongen te maken. Ik had hem net gevonden en had advies en steun nodig gehad. Ik wist te weinig van mensen kinderen. De wetenschap dat als hij niet bestemd was voor het hogere werk er dan een ander thuis voor hem zou zijn gaf mij rust. Reeds toen hadden we afgesproken dat hij zich, indien nodig over de jongen zou ontfermen. Ik had toen nog de hoop dat het Lot hem op mijn pad had gebracht om mijn kennis over te dragen, zodat wanneer ik deze wereld verlaat, mijn heilig werk voort gezet zou worden. Ach, de dromen die ik had.
 
Ik had de jongen al voorbereid op zijn verhuizing en hij keek er naar uit. Dit stak mij in het hart en tegelijkertijd gunde ik het hem ook. Hij was enthousiast de kamer in gerend, ik stond met tranen in mijn ogen en de Smid wist niet goed wat te doen en draaide aan zijn pet. Hij stond nog steeds in de deuropening en net toen ik mij wilde verontschuldigen voor mijn gebrek aan manieren, vloog de jongen naar buiten.
“Gaan we?!”
De Smid omhelsde mij. Zijn geur zo bekend. 
 
Tijdens het eerste jaar kwam de Jongen nog regelmatig langs. Vol enthousiaste verhalen over de stad en zijn belevenissen. Ik genoot ervan. Zijn bezoekjes namen af en tijdens het tweede jaar vielen ze stil. Zo makkelijk werd ik vergeten dacht ik soms. Ik vroeg steeds vaker aan de wind hoe het mijn zoon verging. Vaak bleef ze stil. Ik zette mijn heilig werk voort en er kwamen weer wat vaker mensen langs die hulp verzochten. Heel af en toe kwam er een reiziger langs van het Oude bloed, de Oude wegen. Die dagen waren cadeautjes in mijn bestaan en gaven mij de moed om door te gaan. Ik begon weer te wennen aan het wonen zonder de Jongen, zonder te zorgen, zonder zijn ogen die liefdevol en gevuld met vertrouwen in de mijne keken. Ik werd weer gelukkig in de rol die ik hier op aarde speel.
 
Het was een prachtige herfstdag toen de Jongen na jaren van afwezigheid weer eens langskwam. De jongen was een man geworden. Ik was aan het werk in de tuin toen ik hem aan zag komen lopen. Mijn hart maakte een sprongetje. Wat was hij mooi. Groot, sterk uitziend lichaam en mooie haren. Een verschijning die indruk maakt. Maar het was zijn energie die mij op mijn hoede deed zijn. In zij aura zaten stormen. 
 
“Lieverd!”
Ik open mijn armen en hij staat stil.
“ Dag moeder.”
Hij blijft op een kleine afstand staan, zijn armen langs zijn lichaam, zijn stem koud.
Het valt mij op dat zijn linnen shirt vol met vlekken zit en ik vraag mij af of hij wel goed voor zichzelf zorgt.
“Kom mijn zoon, laten we naar binnen gaan. Ik heb heerlijke wijn en ik ben benieuw hoe het met je gaat.’
Met mijn rechter arm wijs ik naar de deur. Ik bespeur een aarzeling in hem. Is het angst? 
We nemen plaats aan tafel bij de haard en ik schenk hem een kom wijn in. Ik heb brood, noten, gedroogde vruchten en kaas op tafel gezet.  Hij neemt een paar grote slokken van zijn wijn en ontwijkt mijn blik. Ik wilde hem de kans geven zelf te beginnen met praten. Het is duidelijk dat hij ergens mee zit, maar hij lijkt niet van plan te zijn om uit zichzelf het gesprek te starten dus besluit ik het te doen.
“Zo Jongen wat fijn om je te zien. Vertel hoe gaat het met je? Hoe ziet je leven eruit?” 
Ik slik de woorden dat het wel erg lang geduurd heeft in en tast zijn energie af. Ik maak contact met zijn gedachten. Het is er duister. Alsof hij er niet meer is. Hij neemt een hap kaas en wat vruchten. Terwijl hij eet kijkt hij mij aan.
“Ik eet. Dat betekent dat je mij niks mag doen. Dat zijn de regels van gastvrijheid”
“Je niks mag doen? Waarom zou ik je überhaupt iets aan willen doen? Jongen, ik heb toen je kind was voor je gezorgd. Waarom denk je dat ik je pijn zou kunnen doen?”
Mijn stem slaat over. 
“Je bent een heks.”
“Een wat?! Mijn vuist slaat op tafel, hoe noem jij mij?!”
“Je bent mijn moeder niet je bent een heks.’ Zijn lege ogen boren zich in de mijne. 
“Je vriend de Smid is gestorven, jaren geleden al. Ik woonde pas twee jaar bij hem. Hoe je dat niet weet is mij een raadsel. Een hekst weet toch alles? Een priester die mijn wanhoop tijdens de ter aarde stelling zag, heeft mij onder zijn hoede genomen. Ik ben zelf een priester nu. Ik heb hem verteld over jou en God heeft mijn ogen geopend voor wie je werkelijk bent.”
“De Smid is dood?!” Tranen rollen over mijn wangen. Hoe heb ik dat niet kunnen weten? Waarom heeft zijn ziel mij niet bezocht? De jongen zucht en ik herpak mijzelf.
 
“Ik ben geen heks kind. Heks is een woord dat verzonnen is om angst aan te jagen. Je hebt bij mij gewoond, ik heb met liefde voor jou gezorgd. Je weet toch wie ik ben?”
“Dat ik je nooit heb zien vrijen met de Duivel betekent niet dat je dat nooit gedaan hebt.”
“Met wie? De Duivel? Laat mij niet lachen. De Duivel bestaat niet zonder de mens. Ik kan werkelijk mijn oren niet geloven.”
“Heb je mij wel gevonden? Of heb jij mijn ouders vermoord of betoverd om mij me te kunnen nemen. Hoe kan ik geloven wat een heks zegt?’
Mijn hart verbrijzeld in duizend stukjes. Mijn jongen, er is niets over van het kleine mens dat ik gekend heb. Het mensje dat zijn armen om mij heen sloeg en tegen mij aankroop als hij slecht gedroomd had. Het kind met wie ik speelde in het bos. 
De stormen in zijn aura nemen toe en de wind roept door de ramen hetzelfde wat het vuur steeds zingt.
 
Vlucht.
Maar ik kan niet weg. Het is alsof ik aan mijn stoel vastgeplakt zit en hij gaat ongehinderd door met het afvuren van pijlen van pijn op mijn hart.
 
‘Ik ben hier om je de kans te bieden vrijwillig met mij mee te komen zodat de priesters de duivel en demonen uit je kunnen drijven en jij om de verlossing van God kan smeken. Moge Hij je ziel genadig zijn.  Als je niet met mij meegaat komen we je morgen halen. Dat zal niet zachtzinnig zijn. We zullen je insluiten en verbranden om op die manier gezuiverd te raken van het duister. Zo afgelegen in het woud hoor jij er waarschijnlijk weinig over dus misschien weet je het niet maar er is een grote zuivering bezig. Dat ik hier nu ben is een kans. Een kans die weinig krijgen.”
Er zit een vreemde voor mij. Ik weet niet wie hij is.
 
‘En van waar verdien ik deze eer? Luister knul, ik weet niet wie je bent. Ik herken in niets de jongen over wie ik mij met liefde heb ontfermd. Wat maakt het dat je denkt dat jullie mijn huis zullen vinden?’
‘Ik weet jouw altijd te vinden. Dat is het enige dat ooit gewerkt heeft. Ik ben niets vergeten. Ik weet hoe je mij probeerde te verleiden om de duisternis in te stappen. Je hebt het jaren geprobeerd, oefeningen en trainingen ten spijt. Maar een ding is je wel gelukt. Toen die keer dat ik op een dag verdwaald was in het woud en jij mij eindelijk midden in de nacht vond, toen heb je een verbinding gelegd tussen jou en mij, zodat ik je altijd kon voelen en vinden. Ik herinner mij dat je mij vertelde dat die verbinding eenzijdig was, dat jij mij niet kon voelen maar ik jou wel. Dit omdat je wist dat je mij los zou laten en mij mijn echte vrijheid gunde. Je zei ook dat ik de band kon verbreken en je vertelde mij hoe. Ik heb dat nooit gedaan. De priester vertelde mij het niet te doen. Ik moest eerst sterker worden, maar wij moesten altijd weten waar jij was. Zodat als de tijd rijp was, wij jou als voorbeeld konden stellen. De machtige hekst in het woud. Ach moedertje, er gaan vele verhalen over jou door de stad.” Hij klinkt vermaakt alsof hij zich verheugt. Alsof ik zijn trofee ben. Ik maak mijn keuze. In mijn huis kan ik niks doen. Het is waar. We hebben eten gedeeld, ik moet dat respecteren. Hierbinnen is hij veilig.
 
“Ik begrijp het” 
Triomf trekt over zijn gezicht en zijn stormen gaan liggen. 
“Ik pak mijn spullen en dan ga ik met je mee. Ik heb diep van binnen altijd geweten dat deze dag zou komen maar ik heb het nooit willen zien.”  Hij glimlacht alsof hij begrijpt wat ik bedoel.
 
Nadat ik mijn laatste zin heb uitgesproken trekt de mist uit mijn hoofd wat mijn toekomst betreft. Het toegeven aan wat ik diep van binnen wist zou het erkennen zijn geweest van mijn grootste fout en de consequenties daarvan kon ik toen niet aan, nu wel. Ik stal het offer dat aan de Goden en het Woud was gebracht, dat niet bestemd was voor mij. Ik zie heel helder wat mij te doen staat en ik ben bereid de prijs voor mijn daden te betalen. De jongen neemt nog een paar grote slokken van zijn wijn. Toen hij aan kwam lopen op een afstand vond ik hem mooi. Zo van dichtbij zie ik de waas van afgunst over zijn gezicht liggen. Zo boos op het leven en iedereen die in overvloed en overeenstemming leeft. Zo afgunstig op het licht in anderen omdat het hem ontbreekt en omdat de wereld zo moet worden als hij, haalt hij plezier uit het vernietigen daarvan. Tegen zichzelf verteld hij dat hij het doet vanuit een heilig doel, maar diep van binnen weet hij beter. En ik ook. Ik snap ineens het duister, de eindeloze leegte in zijn ogen. Zijn ziel is al genomen.
 
Ik sta op en pak wat spullen en mijn staf. De meest krachtige die ik bezit en die er het meest verwaarloosd en onbeduidend uitziet. Mensen gaan af of wat ze zien, niet op wat ze voelen. Ik maak gebruik van zijn domheid en doe alsof ik de staf nodig heb om te lopen dit terwijl ik in de tuin prima zonder staf bezig was. Het valt hem niet op, hij is al bezig met zijn thuiskomst, hoe hij ontvangen en geprezen zal worden. 
 
Ik loop achter hem aan, hij heeft de slag in zijn beleving al gewonnen en viert in zijn hoofd al feest. Ik zie goud, vrouwen en wijn om hem heen.  Van dit gebrek aan oplettendheid maak ik gebruikt. Ik begin met het weven van energie en zonder dat hij het doorheeft verandert ons pad en staan we plotseling op de plek waar ik hem als dreumes vond.
“Waar zijn we? Wat heb je gedaan, jij vuile heks!”
“We zijn waar ik je gevonden heb, waar je moeder je als offer achter gelaten heeft.”
Ik weet ineens dat ze eerst weken gebeden heeft en haar offer voor niks heeft gemaakt aangezien ik ertussen kwam. De Goden hadden haar beloofd haar offer te accepteren en te belonen. Het maken van een offer was onderdeel van haar pad, zoals de geofferde ook zijn rol in het verhaal vervulde, maar ik kwam er tussen. Ik sloot mij af en weefde mijn realiteit. Mijn hemel, wat heb ik aangericht? De moeder is nooit beloond en heeft een leven vol ellende geleid. Ze stierf met de gedachte dat de Goden haar belazerd hadden en ze haar zoon voor niks had geofferd. Plotseling zie ik ook hoe de verhalen van de jongen aan de priester over zijn jeugd de grote zuivering hebben aangewakkerd. Hoeveel doden heb ik wel niet op mijn geweten?
 
Ik weef banden van lucht om hem heen zodat hij zich niet kan verroeren. Zijn stem neem ik af. Ik heb stilte nodig om mijn werk te doen. Ik zak in diepe trance en roep de Goden en de Geest van het Woud. Ik smeek om vergiffenis en geef ze het offer dat ik ze heb ontnomen. De Geest van het Woud is mild,  Ze neemt het lichaam en trekt Zich teug. De Goden pakken het laatste restje ziel dat nog in de jongen over was. Maar daarmee is het niet voorbij.
 
Een van de God krachten manifesteert zichzelf en verschijnt voor mij. Ik val op mijn knieën. 
“Sta op en wees stil.”
Haar stem vult mij hoofd. 
‘De prijs die je hiervoor betaald is dat je steeds terug zal keren naar de aarde, steeds weer totdat je de volledigheid van de consequenties van je daden hebt doorleefd. Je zult alle perspectieven ervaren van wat je hebt aangericht. Hoe lang dit duurt is afhankelijk van hoe snel je leert. In ieder geval een paar aardse eeuwen. Je krijgt een ogenblik om je voor te bereiden, daarna verdwijn je in de stroom en zal je incarneren in een mensenlichaam, je mag vanuit daar je heilig werk gaan verrichten aangezien je je zo graag met hun soort bemoeit.”
 
Ik adem diep in en probeer te verwerken wat mij net verteld is. Ik wil protesteren maar dan hoor ik dat mijn moment voorbij is.  Ik werp een laatste blik op de grote eik voor mij en dan is er niets meer. Hoe lang ik in het Niets ben weet ik niet
 
Ik open mijn ogen. Fel licht, veel rumoer. Ik vind het hier niet leuk. Mijn lichaam is onhandig, ik kan geen woorden vormen. Ik huil. Mensen klappen en lachen. Ik word op de borst van een vrouw gelegd.  Ik sluit mijn ogen en val in slaap. Ze noemen mij Althea.
 
Het einde.
 

 

Recommended Articles